Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/231

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

noodzaak, zooals zij ook toonden, dat de listen der Aleuaden hen niet bevielen. Want zoodra zij vernamen, dat de Pers naar Europa zou oversteken, zonden zij boden naar den Isthmus: op den Isthmus namelijk waren de vertegenwoordigers van Hellas vergaderd, gekozen uit de staten, die Hellas goed gezind waren. Tot dezen nu kwamen de boden der Thessaliërs en zeiden: „mannen Hellenen, gij moet den toegang bij den Olympus bewaken, opdat Thessalië en geheel Hellas zeker zij voor den oorlog. Wij nu zijn bereid hem met u te bewaken, doch ook gij moet een groot leger zenden, want, als gij het niet zendt, weet, dat wij een verbond met den Pers zullen sluiten, want het betaamt niet dat wij, zoo zeer een verrewachtpost voor het overige Hellas, alleen gelaten voor u omkomen. Wilt ge ons niet helpen, dan zult ge niet in staat zijn ons met eenigen dwang te dwingen: want er was nooit sterker dwang dan de onmogelijkheid; wij echter zullen dan zelf beproeven middelen tot behoud te vinden."

173. Dit zeiden de Thessaliërs. En de Hellenen besloten daarop over zee een landleger naar Thessalië te sturen om de pas te bewaken. Toen het leger bijeengebracht was, voer het door den Euripus, en te Alus in Achaea[1] gekomen, ontscheepte het en trok naar Thessalië de schepen daar achterlatend, en het kwam te Tempe bij de pas, die dan van Beneden- Macedonië naar Thessalië gaat langs de rivier Peneüs tusschen den berg Olympus en den Ossa. Daar kampeerden de verzamelde Hellenen, ongeveer tienduizend zwaargewapenden, en de ruiterij der Thessaliërs kwam daar nog bij. Aanvoerder der Lacedaemoniërs was Euaenetus, de zoon van Care-

  1. Dit is in het Phthiotische Achaea onder Thessalië gelegen.