Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/236

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Athener, strandde op de vlucht bij den mond van de Peneüs, en het vaartuig veroverden de barbaren, doch de mannen niet; want zoodra de Atheners het schip hadden doen stranden, sprongen zij er uit en door Thessalië trokken zij en gingen naar Athene.

183. Dit vernamen de in Artemisium gelegen Hellenen van vuurteekens uit Sciathus; en na dit bericht vreesden zij en stuurden van Artemisium naar Chalcis om den Euripus te bewaken, terwijl zij wachten op de hoogten van Euboea achter lieten. Van de tien schepen der barbaren voeren er drie naar de klip tusschen Sciathus en Magnesia gelegen, die Myrmex heet. Toen de barbaren daar een steenen zuil, voor dat doel medegebracht, op geplaatst hadden, braken zij op uit Therme, toen deze hinderpaal weggeruimd was, en voeren met alle schepen verder, elf dagen na des konings vertrek uit Therme. Deze klip, bijna midden in het vaarwater gelegen, had Pammon van Scyrus hun gewezen. De barbaren voeren den ganschen dag en bereikten Sepias in het land Magnesia en het strand, dat tusschen de stad Casthanaea en de kust van Sepias gelegen is.

184. Tot deze plaats en tot Thermopylae had het leger niets te lijden gehad en de menigte was toen nog zóó groot, als ik bij berekening bevind: op de schepen uit Azië, duizend en twee honderd en zeven in getal, was aanvankelijk de geheele schaar van alle volken vier en twintig tienduizenden en bovendien duizend en vierhonderd, als men tweehonderd man in ieder schip rekent. Doch op die schepen waren, behalve de inlandsche inanschappen, op ieder nog dertig man. Perzen en Meden en Sacen. Deze tweede schaar bedraagt driemaal tienduizenden zesduizend en dan nog tweehonderd en tien. Bij dit en bij het vorige getal zal ik nog de