mannen van de vijftigriemers tellen, aannemend, hetzij wat te veel hetzij wat te weinig, tachtig man voor ieder. En die schepen, naar ik ook vroeger gezegd heb, waren ten getale van drieduizend bijeen. Daar moesten dan wel vier en twintig tienduizenden mannen in zijn. Dus was de vloot uit Azië, alles bijeen, één en vijftig tienduizenden en daarbij nog zeven duizenden en nog zes honderden en een tiental. Van het voetvolk waren er honderd en zeventig tienduizenden, van de ruiters acht tienduizenden. Daarbij zal ik nog voegen de Arabische kameeldrijvers en de Libysche wagendrijvers, en stel die op twee tienduizenden mannen. Zoo wordt dan de menigte van het landleger en de vloot bijeengenomen twee honderd en dertig en een tienduizenden, en daarbij zeven duizenden en zes honderden en een tiental. Zoo is dan het leger opgeteld, dat uit Azië zelf uittrok, zonder het gevolg van dienaren en de schepen met levensmiddelen en zooveel mannen daarop voeren.
185. Doch het leger uit Europa medegenomen moet nog bij dit geheele getal gerekend worden: maar dan moet ik een gissing zeggen. De Hellenen uit Thracië en van de eilanden bij Thracië gelegen, brachten honderd en twintig schepen aan; van die schepen nu komen vierduizend en tweemaal tienduizend mannen. Van het voetvolk, dat de Thraciërs aanbrachten en de Paeoniërs en de Eorden en de Bottiaeërs en den Chalcidischen stam en de Brygen en de Piërers en de Macedoniërs en de Perhaebers en de Eniënen en de Dolopen en de Magneters en de Achaeërs en zoovelen de kust van Thracië bewonen, van deze volken gis ik het aantal op dertig tienduizenden. Deze tienduizenden nu gevoegd bij die andere uit Azië, maken te samen aan strijdbare mannen tweehonderd en