roofd en de gansche kust van Sepias aan haar en de andere Nereïden behoorde.
192. De storm dan bedaarde op den vierden dag, doch de wachters liepen van de hoogten van Euboea naar beneden, op den tweeden dag sinds de storm was begonnen, en meldden den Hellenen alles wat bij den schipbreuk gebeurd was. Toen zij dat vernamen, baden zij tot Poseidon den Redder en brachten hem plengoffers en ijlden ten spoedigste naar Artemisium terug, in de verwachting dat zeer weinig schepen hun zouden tegentrekken.
193. Zij dan kwamen ten tweeden maal bij Artemisium en ankerden daar; en van toen af tot nu nog geven zij Poseidon den bijnaam van den Redder. Doch de barbaren, toen de wind bedaard was en de golven effen geworden, trokken de schepen in zee en voeren langs het vaste land; en het voorgebergte van Magnesië omgevaren voeren zij rechtuit naar den boezem, die naar Pagasae loopt. Er is een Magnesische plaats in dien bocht, waar Heracles, naar verhaald wordt, door Jason en zijn vrienden achtergelaten werd, toen hij uit de Argo gezonden was om water te halen in den tijd dat zij om het gouden vlies naar Aea in Colchis voeren; want daar wilden zij water laden en dan de ruime zee kiezen. Daar vandaan kreeg die plaats den naam Aphetae. Bij die plaats dan bleven de lieden van Xerxes liggen.
194. Vijftien van deze schepen waren achteraan en veel verder zee in, en toen zagen zij juist de schepen der Hellenen bij Artemisium. En de barbaren meenden dan, dat die de hunnen waren en voeren heen en vielen midden in de vijanden. Bevelhebber over deze barbaren was Sandoces, zoon van Thamasius, stadhouder van het Aeolische Cymae, dien koning Darius vóór deze ge-