die geplaatst waren binnen den muur, dien zij weder opgericht hadden en bewaakten, die kon hij niet zien; doch die buiten den muur nam hij waar, wier wapenen voor den muur lagen; en op dien tijd waren juist de Lacedaemoniërs buiten den muur geplaatst. Sommigen nu der mannen zag hij met lichaamsspelen bezig, anderen met zich het haar te kammen. Dit zag hij dan aan en hij geraakte in verwondering en ging het aantal na. En alles ging hij na en reed in rust weder terug; want niemand zette hem na noch bekommerde zich om hem; en teruggekeerd zeide hij aan Xerxes alles wat hij gezien had.
209. En Xerxes hoorde het, doch kon den waren grond niet raden, dat zij zich toerustten om te sterven en naar hun kracht te dooden; doch daar hun doen hem belachlijk voorkwam, ontbood hij Demaratus, den zoon van Ariston, die in het kamp was. En toen hij gekomen was, vroeg Xerxes hem alles van die dingen, verlangende te weten, wat de Lacedaemoniërs deden. En gene zeide: „ook vroeger reeds, toen wij tegen Hellas opbraken, hebt gij van mij over die mannen gehoord. Doch toen gij hoordet, lachtet ge mij uit, daar ik zeide, hoe ik zag, dat de dingen gaan zouden. Want het is mijn grootste streven voor u, koning, de waarheid te zeggen. Doch hoor dan ook nu: die mannen zijn gekomen om met ons om de pas te strijden, en daarvoor rusten zij zich toe. Want zoo is hun gewoonte: wanneer zij hun leven wagen zullen, dan sieren zij zich het hoofd. En weet ook dit: als gij dezen en het in Sparta achtergeblevene onderwerpt, geen ander volk van menschen is er, dat het wagen zal tegen u, koning, de handen op te heffen. Want nu komt ge in aanraking met het schoonste koningschap en de schoonste stad onder de Hellenen en de