de bondgenooten zonder ijver zag en niet geneigd het gevaar te deelen, hen beval heen te gaan, doch voor zich zelf den aftocht niet betamelijk achtte: doch bleef hij daar, dan liet hij grooten roem na en Sparta's macht werd niet geschaad. Want door de Pythia was den Spar'tanen geantwoord, toen zij den god vroegen over dien oorlog terstond in den aanvang, dat hij was uitgebroken: of Lacedaemon zou door de barbaren vallen, of hun koning zou omkomen. Dit antwoordde zij hun in zesmatige verzen, die het volgende zeiden:
Of uw stad, zoo groot en vermaard, wordt bait der Persiden[1],
Of dit blijft u bespaard, doch dan zal Laconië's wachter[2]
Rouwen over den dood des konings uit Heracles' nakroost.
Hem[3] toch kan der stieren geweld noch de leeuw ook weerhouden
In zijn vaart, want als Zeus is hij krachtig, en niet, zou ik meenen,
Komt hij tot staan, vóór van beiden hij één[4] heeft verscheurd en vernietigd.
Dit dan overlegde Leonidas, denk ik, en in verlangen voor de Spartanen alleen roem te verwerven, zond hij de bondgenooten liever heen, dan dat zij in verschil van meening weggaande zoo onbetamelijk weggingen.
221. Een bewijs en niet het geringste is mij over deze zaak het volgende, dat hij ook den ziener, die het leger gevolgd was. Megistias de Acarnaniër, die