Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/255

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

van Melampus[1] afstammen zou, dat Leonidas dezen, die uit de offerteekenen hun den komenden dood had aangezegd, wilde wegsturen, klaarblijkelijk, opdat hij niet met hen zou omkomen. Doch gene ging op die aansporing zelf niet heen, maar zijn zoon, die medegetrokken was en zijn eenige, dien zond hij weg.

222. De ontslagen bondgenooten nu gingen heen en gehoorzaamden Leonidas, maar de Thespiërs en de Thebanen bleven alleen bij de Lacedaemoniërs achter. Van dezen bleven de Thebanen onwillig en tegen hun zin, want Leonidas hield hen terug als gijzelaars hen beschouwend, doch de Thespiërs met de meeste lust, daar zij beweerden, zij wilden Leonidas en de zijnen niet verlaten en weggaan, doch zij bleven en stierven met hem. Hun aanvoerder was Demophilus, de zoon van Diadromes.

223. Xerxes, toen hij bij het opgaan der zon een plengoffer gebracht had, wachtte eenigen tijd en met de volle markt[2] ongeveer rukte hij op, want zoo was hem door Ephialtes aangegeven; want den berg af is de weg veel korter en de afstand veel kleiner, dan de weg om den berg en den berg op. De barbaren van Xerxes dan rukten op, en de Hellenen bij Leonidas, uittrekkend als tot een zekeren dood, rukten genen veel verder dan eerst tegen in het breedere deel van de engte. Want de versterking van den muur werd bewaakt en op de vorige dagen trokken zij uit naar de nauwere gedeelten en streden daar. Doch toen troffen zij buiten de engte samen, en de barbaren vielen in grooten getale; want achter hen

  1. Zie II. 49.
  2. De ochtenduren vóór den middag.