Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/257

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

is bij den ingang, waar nu de steenen leeuw staat ter eere van Leonidas. Op die plaats verweerden zij zich met messen, die onder hen, die ze nog hadden, en met handen en mond, doch de barbaren overlaadden hen met pijlen, terwijl de eenen van voren op hen aandrongen en de versterking van den muur neerhaalden, en de anderen hen van alle kanten omringden en aanvielen.

226. Terwijl nu de Lacedaemoniërs en de Thespiërs zich zoo gedragen hebben, heet Diëneces toch, een Spartaan, de dapperste man geweest te zijn. Die, naar men zegt, het volgende woord gesproken heeft, vóór zij met de Meden samentroffen, toen hij van een der Trachiniërs vernam, dat de barbaren, als zij hun pijlen afschoten, de zon door de menigte hunner pijlen verduisteren zouden, zoo groot was hun menigte. Hij nu schrok daardoor niet, doch zonder vrees voor de menigte der Meden zeide hij, dat de Trachinische gastvriend louter goeds meldde, daar zij, als de Meden de zon verduisterden, in de schaduw tegen hen zouden vechten en niet in de zon.

227. Deze en andere woorden van dien aard heeft

Diëneces de Lacedaemoniër, naar men zegt, als gedenkteekenen achtergelaten; na hem muntten uit door dapperheid, zegt men, twee Lacedaemonische broeders. Alpheüs en Maron, zonen van Orsiphantus. Van de Thespiërs onderscheidde zich het meest hij, wiens naam Dithyrambus was, zoon van Harmatides.

228. Begraven werden zij daar, waar zij vielen, en ook zij der Hellenen, die stierven, vóór zij door Leonidas ontslagen en heengegaan waren, en woorden zijn boven hun graf geschreven het volgende zeggend:

Tegen tienduizend driehonderdmaal werd hier eens gestreden
Door vier duizenden slechts. Peloponnesus' geslacht.