Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/267

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

van dat geld, alsof hij het van zijn eigen vermogen gaf, natuurlijk. Toen deze was overgehaald, — Adimantus toch, zoon van Ocytus, de Corinthische bevelhebber, stribbelde alleen onder de overigen nog tegen, en beweerde van Artemisium weg te zullen varen en niet te blijven, en tot hem dan zeide Themistocles met een eed: „ gij zult ons niet verlaten, daar ik u geschenken zal geven grooter dan de koning der Meden u zenden zou als ge de verbondenen verliet." Dit zeide hij en tevens zond hij drie talenten zilver naar Adimantus' schip. Zoo dan waren dezen allen door geschenken overgehaald en de Euboeërs kregen wat zij wilden, en Themistocles zelf had er winst bij, wijl hij zelf het overige onbemerkt behield, doch die van dit geld een deel ontvangen hadden, meenden, dat het geld voor dat doel uit Athene was gekomen.

6. Zóó dan bleven zij bij Euboea en leverden den zeeslag, en dit geschiedde aldus. Toen de barbaren in het begin van den namiddag te Aphetae waren gekomen, en terwijl zij vroeger reeds vernomen hadden dat slechts weinige Helleensche schepen bij Artemisium lagen, zagen zij het toen zelf en verlangden te beproeven of zij ze ook konden veroveren. Om nu recht op hen aan te varen scheen hun niet zeer geschikt dáárom, wijl zij vreesden, dat de Hellenen, als zij hen zagen aanvaren, op de vlucht zouden gaan en in hun vlucht door den nacht beschermd worden, en zoo zouden zij dan natuurlijk ontkomen, en naar hun plan mocht zelfs de vuurdrager[1] niet ontkomen en behouden blijven.

7. Daarvoor nu beraamden zij het volgende: van het

  1. De vuurdrager bewaarde het van huis medegenomene heilige vuur. De uitdrukking: zelfs de vuurdrager is niet ontkomen, beteekent: er is een volkomen nederlaag geleden.