Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/268

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

geheel der schepen kozen zij er tweehonderd uit en zonden die buiten om Sciathus heen, opdat zij in hun omvaart van Euboea door de vijanden niet gezien zouden worden, langs Caphareus en Geraestus naar den Euripus, om de Hellenen in te sluiten, terwijl dat deel der vloot bij den Euripus gekomen hun den terugweg afsloot, en zij zelf hen van de andere zijde zouden aangrijpen. Dit beraamden zij en zonden de uitgekozen schepen weg, doch waren niet van zins zelf dien dag de Hellenen aan te vallen, noch vroeger dan dat zij van de omvarenden het teeken van hun aankomst ontvangen hadden. Genen dan zonden zij weg, doch zij hielden een telling van hun overige schepen in Aphetae.

8. In dien tijd nu, dat zij de telling der schepen hielden, - er was toch op die vloot Scyllias uit Scione, de beste duiker van de toen levende menschen, die ook bij den schipbreuk bij den Pelion[1] veel schatten voor de Perzen gered had, en veel ook zich zelf had toegeeigend —, deze Scyllias nu was ook vroeger reeds van zins tot de Hellenen over te loopen, maar niet was er dan een gelegenheid geweest, als nu. Op welke wijze hij nu van daar naar de Hellenen ging, kan ik niet zeker zeggen, doch ik verwonder mij of waar is, wat gezegd wordt: want zij verhalen dat hij te Aphetae in zee gedoken niet weer boven kwam voor hij bij Artemisium gekomen was, na een weg van ongeveer tachtig stadiën door de zee. Zij verhalen andere verdachte dingen over dien man: eenige er van zijn echter waar; laat ik over dit geval echter de meening uitspreken, dat hij op een schip naar Artemisium is gekomen. Toen hij gekomen[2]

  1. Zie VII. 188 vlgg.
  2. VII. 192.