Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/281

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

38. Toen dit alles te samen kwam, viel schrik op de barbaren. En de Delphiërs zagen hen vluchten en klommen omlaag en doodden een menigte van hen. De overgeblevenen vluchtten terstond naar Boeotië. Deze barbaren verhaalden na hun terugkomst, naar ik verneem, dat zij bovendien nog andere goddelijke dingen gezien hadden. Want twee gewapende strijders van meer dan menschelijke grootte waren achter hen geweest, doodend en achtervolgend.

39. Deze waren, beweren de Delphiërs, de twee heroën van hun land. Phylacus en Autonoüs, wier heilige gronden bij den tempel zijn; van Phylacus dicht bij den weg boven den tempel van Pronaia, en van Autonoüs dicht bij de Castalische bron onder den Hyampeeschen top. De van den Parnassus gevallen rotsen waren nog in mijn tijd over, liggend in den heiligen grond van Athenaia Pronaia, waarin zij sloegen, neergeslingerd door de barbaren heen. Zoo dan was de aftocht dier mannen van den tempel.

40. De zeemacht der Hellenen richtte de schepen op verzoek der Atheners van Artemisium naar Salamis. De Atheners toch hadden hen daarom gevraagd naar Salamis te trekken, opdat zij hun kinderen en vrouwen uit Attica daarheen over konden brengen, en bovendien ook beraadslagen wat zij doen moesten. Want onder de bestaande omstandigheden moesten zij zich beraden, daar zij in hun verwachting bedrogen waren. Want verwachtend de Peloponnesiërs met al hun macht in Boeotië te vinden om den barbaar te ontvangen, vonden zij niets daarvan, doch vernamen, dat genen den Isthmus afmuurden, daar zij het behoud van den Peloponnesus het hoogste stelden en hem bewaakten, doch het andere varen lieten. Dit nu vernamen zij en daarom verzochten zij hen naar Salamis te varen.