Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/282

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

41. De anderen nu ankerden bij Salamis, doch de Atheners bij hun eigen land. En na hun komst lieten zij rondroepen: iedere Athener moest, zooals hij kon, zijn kinderen en huisgenooten redden. Toen zonden de meesten hen naar Troezen, anderen naar Egina, anderen naar Salamis. Zij haastten zich met dat alles in zekerheid te brengen, om aan het orakel te gehoorzamen, en dan ook niet het minst hierom: de Atheners beweren, dat een groote slang als bewaakster van den burcht in den tempel leeft. Dat beweren zij, en als was zij er werkelijk, eeren zij haar en zetten haar met iedere maan voedsel voor. Dit voedsel is een honigkoek. Deze honigkoek nu werd in vroegeren tijd steeds opgegeten, doch nu bleef zij onaangeroerd. Toen de priesteres dit berichtte, verlieten de Atheners met des te meer ijver de stad, daar ook de godin den burcht verlaten had. Toen alles in zekerheid was gebracht, voeren zij naar de vloot.

42. Toen genen uit Artemisium nu met hun schepen bij Salamis ankerden, stroomde op het hooren daarvan ook de overige Helleensche vloot uit Troezen tot hen toe, want het bevel was om zich te Pogon, de haven der Troezeniërs, te vereenigen. En er waren daar veel meer schepen bijeen, dan er bij Artemisium streden en uit meer steden. Opperbevel over de vloot had de zelfde als ook te Artemisium. Eurybiades de zoon van Euryclides, een Spartaan, niet evenwel van koninklijk geslacht, doch verreweg de meeste en best varende schepen brachten de Atheners aan.

43. De volgenden nu trokken ten strijde: uit den Peloponnesus de Lacedaemoniërs, zeventien schepen aanbrengend; de Corinthiërs in hetzelfde volle getal[1] als

  1. n.l. 40 schepen.