49. Toen de aanvoerders uit de genoemde steden te Salamis bijeengekomen waren, beraadslaagden zij, nadat Eurybiades het voorstel had gedaan, dat ieder die wilde zijn meening zou uitspreken, in welke der plaatsen, waarover zij meester waren, het hem 't meest geschikt voorkwam den zeeslag te leveren, want Attica was reeds opgegeven, doch over de andere deed hij den voorslag. De meeste meeningen der sprekers kwamen overeen, dat de Hellenen naar den Isthmus moesten varen en voor den Peloponnesus slag leveren, en zij zeiden er dezen grond bij, dat, overwonnen in den slag, zij te Salamis zijnde belegerd zouden worden op een eiland, waar gansch geen uitzicht op hulp was, doch bij den Isthmus konden zij naar de hunnen gaan.
50. Terwijl de aanvoerders uit den Peloponnesus daarover spraken, kwam een Athener en meldde, dat de barbaar in Attica gekomen was en het gansch met vuur verwoestte. Want het leger, dat met Xerxes door Boeotië getrokken was, had de stad der Thespiërs verbrand, welke zelf naar den Peloponnesus geweken waren, en die der Plataeërs eveneens, en het was te Athene gekomen en had alles daar verwoest. Het had Thespeia en Plataeae verbrand, van de Thebanen vernemend, dat genen niet met de Meden waren.
51. Sinds den overtocht van den Hellespont, waar de barbaren hun tocht begonnen — terwijl zij een maand daar bleven, waarin zij naar Europa overtrokken — kwamen zij in drie andere maanden in Attica, daar Calliades archon van Athene was. En zij veroverden een verlaten stad en zij vonden eenige weinige Atheners in den tempel, opzichters van den tempel en arme menschen, die met planken en palen den burcht versterkt hadden en de aanvallers afhouden wilden: eensdeels nu waren zij uit