Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/288

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

voor den Peloponnesus slag te leveren, sprak hij: „niet dan, als zij de schepen van Salamis wegbrengen, zult ge ooit meer voor een vaderland strijden, want ieder zal naar zijn eigen stad gaan, en noch Eurybiades noch een ander mensch zal hen kunnen weerhouden, dat de vloot niet verstrooid wordt. En Hellas zal door onverstand te gronde gaan. Maar als er een middel is, gadan en tracht de besluiten om te wenden, indien ge Eurybiades kunt overreden dat hij van zin verandert en hier blijft."

58. En aan Themistocles beviel deze raad zeer, en zonder eenig antwoord te geven ging hij naar Eurybiades' schip. En daar gekomen zeide hij hem een zaak van gemeen belang te willen meedeelen, en de ander vroeg hem op het schip te komen, als hij wat verlangde. Toen zette Themistocles zich bij hem en zeide hem alles wat hij van Mnesiphilus gehoord had als zijn eigen woorden, en voegde nog veel anders er bij, tot hij hem overreedde in zijn verzoek om uit het schip te gaan en de aanvoerders ter vergadering bijeen te roepen.

59. Toen zij dan vergaderd waren en vóór nog Eurybiades de reden had gezegd, waarom hij de aanvoerders bijeenriep, sprak Themistocles veel woorden, daar hij toch zeer in nood was, en toen hij sprak, zeide de Corinthische aanvoerder Adimantus, de zoon van Ocytus: „o Themistocles, bij de wedkampen krijgen zij slagen, die te vroeg opstaan." En hij antwoordde ter rechtvaardiging: „en die achter blijven geen krans."

60. Toen dan gaf hij een zacht antwoord aan den Corinthiër, doch tot Eurybiades zeide hij niets meer van het vroeger gesprokene, dat zij van Salamis gegaan uiteen zouden vluchten, — want ten aanhoore van