de Atheners verlaten, waren de anderen niet meer sterk genoeg. Hij nam dus die meening aan: daar blijven en slag leveren.
64. Zij dan te Salamis, na dat woordengevecht, rustten zich daar tot den strijd, toen Eurybiades het besloten had. De dag kwam en met dat de zon opging, kwam er een beving van het land zoowel als van de zee. En zij besloten tot de goden te bidden en de hulp der Aeaciden in te roepen. Zij besloten dit en deden het ook; want zij baden tot alle goden en van die daar uit Salamis riepen zij Aias en Telamon in, en tot Aeacus en de andere Aeaciden zonden zij een schip naar Egina.
65. Dicaeus, zoon van Theocydes, een Atheensch balling en bij de Meden in dien tijd tot aanzien gekomen, toen het Attische land door het voetvolk van Xerxes geplunderd werd, door de Atheners verlaten, beweerde dathij toen met Demaratus den Lacedaemoniër in de Thriasische vlakte was en een stofwolk van Eleusis komen zag, als van ongeveer drie tienduizende mannen, en zij verbaasden zich over die stofwolk van welke menschen zij kwam en plotseling hoorden zij een geluid en dat geluid scheen hun de mystische Iacchus[1] te wezen. Demaratus nu was onkundig van de heiligdommen in Eleusis, en vroeg hem wat dat geroep was. En hij zeide: „Demaratus, het kan niet anders of een groote ramp moet des konings leger treffen; want dit is duidelijk, nu Attica verlaten is, dat het geroep iets goddelijks is en van Eleusis komt, om de Atheners en hun bondgenooten te helpen. En als de wolk op den Peloponnesus valt, dan loopt de koning zelf en het leger op het vaste land gevaar; doch zoo zij naar de schepen zich begeeft
- ↑ d. i. het lied op Bacchus bij de processie in Eleusis gezongen.