daar in Salamis, zal de koning gevaar loopen zijn vloot te verliezen. Dit feest vieren de Atheners ieder jaar voor de Moeder en de Jonkvrouw, en ieder, die wil van henzelf en van de andere Hellenen laat zich inwijden; het geluid, dat gij hoort, is hun gezang bij dit feest." Daarop zeide Demaratus: „zwijg en verhaal deze zaak aan niemand anders; want als deze woorden naar den koning overgebracht worden, verliest ge uw hoofd, en noch zal ik u kunnen beschermen noch een ander mensch. Doch blijf rustig; voor dit leger zal de god zorgen."
Hij dan ried dat aan, en uit de stof en de stem ontstond een wolk en ging hoog de lucht in Salamis- waarts naar de vloot der Hellenen. Zoo hadden zij vernomen, dat de vloot van Xerxes te gronde zou gaan. Dit nu zeide Dicaeus. Theocydes' zoon, en hij beriep zich op Demaratus en andere getuigen.
66. De mannen, behoorende tot de Xerxes' vloot, toen zij de nederlaag der Lacedaemoniërs bezichtigd hadden en uit Trachis naar Histiaea waren overgestoken, bleven daar drie dagen en voeren door den Euripus, en in drie andere dagen kwamen zij voor Phaleron. Naar mij voorkomt, vielen zij niet geringer in aantal in Athene, zoowel de landmacht als wat met de schepen kwam, dan toen zij te Sepias en bij Thermopylae kwamen; want voor hen die door den storm waren omgekomen en bij Thermopylae en in de slagen bij Artemisium, kan ik de volgende rekenen, die toen nog niet met den koning medetrokken: de Maliërs en de Doriërs en de Locriërs en de Boeotiërs, die met hun gansche macht volgden, behalve de Thespiërs en de Plataeërs, en ook de Carystiërs en Andriërs en de Teniërs en alle overige eilanders, behalve de vijf steden, wier namen ik vroeger vermeld heb. Want hoe verder de Pers Hellas in trok, steeds volgden meer volken hem.