naar den Peloponnesus moest varen en daarvoor alles wagen, doch niet blijven om voor een veroverd land te strijden; maar de Atheners en de Egineten en de Megareërs beweerden: zij moesten daar blijven en de vijanden afweeren.
75. Themistocles nu, toen hij in zijn meening door de Peloponnesiërs overwonnen werd, ging heimelijk uit de vergadering, en weggegaan zond hij een man met een vaartuig naar het kamp der Meden, hem opdragend wat hij zeggen moest, welke man Sicinnus heette en slaaf was en de opvoeder van Themistocles' zoons, en hem maakte Themistocles later, na deze gebeurtenissen, tot Thespiër, toen de Thespiërs burgers opnamen, en gelukkig door goederen. Deze dan met een vaartuig gekomen, sprak tot de veldheeren der barbaren het volgende: „mij zond de veldheer der Atheners buiten weten der andere Hellenen (want hij is op 's konings hand en wil liever dat uw macht overwint dan die der Hellenen) om te melden, dat de Hellenen vreezen en op aftocht zinnen, en nu kunt ge de schoonste van alle daden doen, zoo ge hen niet toelaat uiteen te vluchten. Want noch zijn zij eensgezind, noch zullen zij u weerstaan, en tegen elkander zult ge hen zien strijden, hen die u willen en die niet."
76. Hij nu berichtte hun dit en vertrok terstond weder; en genen, daar zij de tijding vertrouwden, vooreerst nu gingen zij naar het eilandje Psyttaleia tusschen Salamis en het vasteland gelegen, en ontscheepten vele Perzen; vervolgens, toen het middernacht was geworden, trokken zij de avondzijde der vloot naar Salamis heen om genen in te sluiten; ook die bij Ceüs en Cynosura geplaatst waren, voeren op en bezetten met hun schepen het gansche vaarwater tot aan Munychia. En om deze reden strekten