Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/300

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

binnen en meld hoe het is. En wanneer gij het bericht hebt, — zoo zij gelooven, dat is het schoonste; kunnen zij niet gelooven, voor ons is het 't zelfde; want niet langer zullen zij wegloopen, als wij van alle kanten ingesloten zijn, gelijk gij zegt."

81. Aristides nu ging naar binnen en zeide dat, bewerende dat hij uit Egina kwam met moeite onbemerkt door de voor anker liggenden heengevaren; want de gansche vloot der Hellenen was door Xerxes' schepen ingesloten. En hij ried hen zich op de verdediging voor te bereiden. En hij nu, na deze woorden, ging heen, en onder genen ontstond wederom een woordentwist, want de meeste aanvoerders geloofden de tijding niet.

82. Terwijl zij nog ongeloovig waren, kwam een trireem met Teniërs, die tot hen overging, onder bevel van Panaetius, zoon van Sosimenes, die de gansche waarheid uitbracht. Om die daad werden de Teniërs in Delphi op den drievoet[1] onder de overwinnaars van den barbaar opgeschreven. Met dat schip nu bij Salamis overgegaan en het Lemnische vroeger bij Artemisium, kwam de Helleensche vloot op het ronde getal van driehonderd en tachtig schepen; want twee schepen toch ontbraken er aan dat getal.

83. De Hellenen nu, daar zij geloofden wat de Teniërs zeiden, rustten zich tot den zeeslag. De dageraad brak aan en zij riepen de manschappen der schepen bijeen, en vooral Themistocles sprak voortreflijke woorden. Zijn rede bracht al het hoogere tegenover het lagere in aard en toestand der menschen gelegen; hij ried hen het hoogere te kiezen en zijn rede afsluitend beval hij hen de schepen te bestijgen. En zij

  1. Zie IX. 81.