dan stegen in, en terug kwam de trireem van Egina, die de Aeaciden was gaan halen.
84. Toen brachten de Hellenen alle schepen in beweging en terstond vielen de barbaren hen aan. De andere Hellenen nu wilden reeds terugroeien en op het land loopen, doch Aminias van Pallene, een Athener, voer de rij uit en stiet op een schip; en daar zijn schip vast was geraakt en zij niet los konden komen, zoo dan kwamen de anderen Aminias te hulp en geraakten in strijd. De Atheners nu zeggen dat zoo het begin van den slag is geweest, doch naar de Egineten beweren, zou het schip, dat om de Aeaciden naar Egina was gegaan, zou dat begonnen zijn. Ook dit wordt verhaald: de gedaante eener vrouw verscheen hun, en deze verschijning spoorde hen aan, zoodat gansch de vloot der Hellenen het hoorde, nadat zij eerst geschimpt had: „Lafaards, hoe lang zult ge nog vluchten?"
85. Tegenover de Atheners nu waren de Pheniciërs geschaard (want deze hadden den vleugel aan de zijde van Eleusis en den avond) en tegenover de Lacedaemoniërs de Ioniërs; deze waren aan den kant van den dageraad en den Piraeus. Enkele weinigen onder de Ioniërs toonden zich laf volgens de aansporing van Themistocles, de meesten niet. Ik kan nu de namen van vele scheepshoofden noemen, die Helleensche schepen veroverden, doch zal alle met rust laten, behalve Theomestor, zoon van Androdamas, en Phylacus, zoon van Histiaeüs, beiden Samiërs. Ik vermeld hen beiden alleen, omdat Theomestor door die daad heerscher van Samus werd door de Perzen aangesteld, en Phylacus als weldoener van den koning aangeteekend en met veel land beschonken. De weldoeners des konings heeten in het Perzisch orosangen.