Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/305

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

laatste viel op een Sidonisch schip, dat het Eginetische wachtschip bij Sciathus[1] veroverd had, waarop Pytheas voer, de zoon van Ischenoüs, dien de Perzen, hoewel hij met wonden bedekt was, uit bewondering voor zijn dapperheid op het schip hielden[2]; dit Sidonische schip nu, dat hem droeg, werd met de Perzische bemanning veroverd, zoodat Pytheas op die wijze behouden in Egina terugkwam. Toen Polycritus nu het Attische schip zag, kende hij het aan het teeken des bevelhebbers, en hij riep Themistocles bitter honende woorden toe, doelend op de Medische gezindheid der Egineten[3]. Dat nu wierp Polycritus Themistocles naar het hoofd, terwijl hij een schip aanviel; doch de barbaren, wier schepen behouden bleven, vluchtten en kwamen in Phaleron onder bescherming der landmacht.

93. In dien slag verwierven de Egineten onder de Hellenen den grootsten roem; na hen de Atheners, en onder de mannen Polycritus de Egineet, en de Atheners Eumenes de Anagyrasiër, en Aminias van Pallene, die ook Artemisia vervolgd had. Had hij nu geweten, dat Artemisia daarin voer, dan zou hij niet gerust hebben vóór hij of het genomen had of zelf genomen was. Want dit bevel was aan de Atheensche scheepshoofden gegeven en bovendien was een prijs van tienduizend drachmen bepaald voor wie haar levend grijpen zou, want zij duldden het niet, dat een vrouw tegen Athene optrok. Doch zij nu, zooals vroeger gezegd is, ontkwam, en ook de anderen, wier schepen overgebleven waren, waren in Phaleron.

  1. VII. 179.
  2. VII. 181.
  3. Verg. VI. 49, 73.