zij zeide juist, wat hij zelf dacht. Want hadden ook allen en iedereen hem geraden te blijven, niet ware hij gebleven, naar mij dunkt: zoo bang was hij. Hij prees Artemisia en zond haar om zijn zoons naar Ephesus te brengen, want eenige bastaarden waren hem gevolgd.
104. En hij zond met zijn zoons als bewaker Hermotimus, een Pedaseër van afkomst, en niet de tweede in aanzien onder de gesnedenen bij den koning. [De Pedaseërs wonen boven Halicarnassus, en bij deze Pedaseërs geschiedt wel eens de volgende zaak: wanneer aan al de bewoners, die om deze stad wonen, binnen een zekeren tijd iets ergs geschieden zal, dan krijgt de priesteres daar van Athena een grooten baard. En dat is hun reeds tweemaal gebeurd.
105. Van deze Pedaseërs dan was Hermotimus afkomstig][1] en hem viel de schoonste vergelding voor onrecht ten deel, van alle die wij kennen. Want hem, door vijanden gevangen genomen en verkocht, kocht Panionius, een Chiër, die in de meest goddelooze daden zijn onderhoud gezocht had. Want zoo dikwijls hij knapen wist te krijgen, schoon van gedaante, die ontmande hij en hij bracht hen naar Sardes en Ephesus en verkocht hen voor veel geld, want bij de barbaren worden de gesnedenen om hun betrouwbaarheid in alle opzichten hooger geschat dan de manbaren. Vele anderen dan had Panionius gesneden, daar hij toch daarvan zich onderhield, en dan ook dezen. Maar toch was Hermotimus niet in alles zonder tegenspoed, want hij kwam uit Sardes tot den koning met andere geschenken, en na verloop van tijd was hij bij Xerxes van alle gesnedenen het meest in aanzien.
- ↑ Waarschijnlijk ingelascht. Verg. I. 175.