moesten hem dus laten vluchten, tot hij naar zijn eigen land gevlucht was; daarna dan, ried hij, moesten zij om zijn eigen land met hem kampen. Die meening vielen ook de aanvoerders der andere Peloponnesiërs bij.
109. Toen Themistocles bemerkte, dat hij de meesten niet overreden zou naar den Hellespont te varen, veranderde hij tegenover de Atheners (want deze ergerden zich het meest over de ontvluchting en verlangden naar den Hellespont te varen, ook op zich zelf zoo de anderen niet wilden) en zeide hun het volgende: „ik zelf ook heb het dikwijls bijgewoond en nog veel meer daarvan gehoord, dat mannen, tot den uitersten nood gedrongen, na een nederlaag op nieuw streden en het vorige ongeluk herstelden. Wij dan, — want een wonder van geluk is het, en voor ons zelf en voor Hellas, dat wij zulk een wolk van menschen terugdreven —, laten wij dan vluchtende mannen niet vervolgen. Want niet wij hebben dat volbracht, doch de goden en de heroën, die het éénen man niet gunden over Europa te heerschen, vooral een onvroomen en goddeloozen: die toch heilige en gewone dingen gelijk achtte, en de beelden der goden verbrandde en neerwierp; die zelfs de zee geeselde en boeien er in wierp. Doch thans is het voor ons goed in Hellas te blijven en voor ons zelf en onze gezinnen te zorgen, en laat ieder zijn huis weder opbouwen en zorg voor het zaad dragen, nu hij den barbaar geheel verdreven heeft, en in het begin der lente, laat ons dan naar den Hellespont en Ionië varen." Dit zeide hij om een aanspraak op de gunst der Perzen te hebben, opdat als iets ergs hem van de Atheners overkwam, hij een toevluchtsoord had: wat dan ook gebeurde.
110. Themistocles nu, dit zeggende, misleidde de Atheners en dezen volgden hem, want daar hij reeds