op hun tocht en bij welke menschen ook, daar roofden zij hun graan en aten het op; als zij geen graan vonden, dan aten zij het gras, dat uit de aarde opgroeit, en de bast der boomen, die zij afschilden, en de bladeren, die zij afplukten, gelijkelijk van de tamme als van de wilde boomen en lieten niets achter; dat deden zij uit honger. En pest en buikloop overvielen het leger en vernietigden het onderweg. Sommigen van hen liet hij ziek achter, en beval aan de steden, waar hij telkens was op zijn tocht, hen te verzorgen en te voeden, sommigen in Thessalië en in het Paeonische Siris en in Macedonië. Daar had hij ook den heiligen wagen van Zeus achtergelaten, toen hij tegen Hellas optrok, doch kreeg dien bij zijn terugtocht niet weder, doch de Paeoniërs, die hem aan de Thraciërs gaven, zeiden aan Xerxes op zijn vraag, de paarden waren op de weide door de Boven-Thraciërs geroofd, die bij de bronnen van de Strymon wonen.
116. Daar deed ook de koning der Bisaltiërs en van het Crestonische land, een Thraciër, een gruwelijke daad: hij had verklaard, dat hij zelf niet vrijwillig zich aan Xerxes onderwerpen zou, doch hij vluchtte hooger op naar het gebergte Rhodope, en verbood zijn zoons tegen Hellas op te trekken. Doch zij luisterden niet, ofmisschien hadden zij lust den oorlog te zien, en trokken met den Pers op. Toen zij teruggekeerd waren, allen ongedeerd, zes in getal, groef hun vader hun de oogen uit om die reden.
117. En dezen kregen dit loon, doch de Perzen, toen zij uit Thracië getrokken, bij den overtocht kwamen, staken haastig op de schepen den Hellespont over naar Abydus, want de bruggen vonden zij niet meer liggen, maar door storm verbroken. Toen zij daar opgehouden werden en meer voedsel vonden dan op weg, en aten zonder eenige maat, en ander water dronken,