stierven velen van het overgebleven leger. De overigen kwamen met Xerxes te Sardes.
118. Er wordt nog een ander verhaal verhaald, het volgende, dat Xerxes toen hij op den terugtocht uit Athene te Eïon aan de Strymon kwam, van daar niet verder over land ging, maar aan Hydarnes overliet om het leger naar den Hellespont te voeren, doch zelf een Phenicisch schip besteeg en naar Azië voer. Op dezen vaart overviel hem een heftige en stormachtige wind van de Strymon af[1]. En hij kwam nog meer in nood, wijl het schip vol was, daar vele der met Xerxes medereizende Perzen op het dek waren, en toen geraakte de koning in vrees en riep luid en vroeg den stuurman of er nog eenige redding voor hen was, en gene zeide: „heer, geen is er, indien er geen opruiming komt van de velen op het schip." En Xerxes, verhaalt men, hoorde dat en sprak: „mannen Perzen, nu kan ieder uwer toonen, dat zijn koning hem ter harte gaat: want in uw hand, naar het schijnt, is mijn redding." Hij nu zeide dat, doch genen vielen voor hem neder en sprongen in zee, en het ontlaste schip kwam dan zoo behouden in Azië. En zoodra Xerxes aan land was gekomen, deed hij het volgende: omdat gene het leven des konings gered had, daarvoor beschonk hij den stuurman met een gouden krans, doch daar hij vele Perzen had doen omkomen, hieuw hij hem het hoofd af.
119. Dit andere verhaal wordt verhaald over den terugtocht van Xerxes, mij geenszins geloofwaardig, noch in het andere, noch over dat verlies van Perzen. Want indien de stuurman dat tegen Xerxes gezegd had, dan reken ik van tienduizend stemmen niet één tegen
- ↑ d. i. van uit Thracië.