hen, doch de stad gaf hij aan Critobulus uit Torone om te besturen en aan den Chalcidischen stam, en zoo kregen de Chalcidiërs Olynthus.
128. Na die verovering belegerde Artabazus met inspanning Potidaea. En ijverig daarmede bezig, trad hij in overleg over verraad met Timoxinus, den veldheer der Scionaeërs: op welke wijze van het begin af, kan ik niet zeggen (want het wordt nu eenmaal niet verhaald), doch ten slotte gebeurde het volgende. Zoo dikwijls Timoxinus een brief had geschreven en dien aan Artabazus wilde zenden, of Artabazus aan Timoxinus, wonden zij hem om een pijl bij de kerven en bevederden den brief en schoten naar een afgesproken plaats. Doch Timoxinus werd ontdekt als verrader van Potidaea, want Artabazus schoot naar de afgesproken plaats, doch miste die, en trof een Potidaeër in den schouder en een schaar liep om den gewonde bijeen, zooals in den oorlog pleegt te geschieden en zij trokken terstond den pijl uit en zagen den brief en brachten hem aan de bevelhebbers: ook hulptroepen van de andere Palleners waren daar. Toen nu de veldheeren den brief gelezen en den verrader gevonden hadden, besloten zij Timoxinus niet als verrader te veroordeelen, om de stad der Scionaeërs, opdat de Scionaeërs niet voor altijd verraders zouden heeten.
129. Hij dan werd op zulk een wijze ontdekt, doch nadat Artabazus' beleg drie maanden geduurd had, geschiedde een groote ebbe en van langen duur. De barbaren, die een doorwaadbare plaats zagen ontstaan, gingen daar langs naar Pallene. Doch toen zij twee deelen van den weg hadden afgelegd, en er nog drie over waren, die zij door moesten trekken om in Pallene te komen, overviel hen een groote vloed uit zee, zoo groot hij, naar de bewoners daar verzekeren, nog nooit ge-