weest was, zoo dikwijls hij kwam. Die nu niet zwemmen konden, verdronken, doch die het kenden, werden door de op schuiten aangevaren Potidaeërs gedood. Als oorzaak van de ebbe en den vloed en het onheil der Perzen, geven de Potidaeërs het volgende aan, dat de zelfde Perzen, die door de zee omkwamen, den tempel van Poseidon en het beeld voor de stad geschonden hadden. En die oorzaak zeggende, zeggen zij goed, naar mijn meening. Doch de overgeblevenen bracht Artabazus naar Thessalië tot Mardonius. Dit dan verrichtten de geleiders des konings.
130. De overgebleven vloot van Xerxes, toen zij na de vlucht uit Salamis Azië bereikt had en den koning en zijn leger uit den Chersonesus naar Abydus overgezet, overwinterde in Cyme. Bij het aanbreken der lente verzamelde zij zich vroeg bij Samus; sommige schepen ook hadden daar overwinterd. De bemanning was grootendeels Perzen en Meden. Als aanvoerders kregen zij Mardontes, zoon van Bagaeüs en Artayntes, zoon van Artachaeüs, en met hen was ook Ithamitres bevelhebber, neef van Artayntes, door dezen er bij gekozen. Daar zij zoo zwaar geslagen waren, gingen zij niet verder naar het westen, en ook dwong niemand hen daartoe, doch zij bleven bij Samus en bewaakten Ionië, dat het niet afvallen zou, met driehonderd schepen, waaronder de Ionische. Doch ook geenszins verwachtten zij een tocht der Hellenen naar Ionië, doch dat deze enkel hun eigen land zouden bewaken, dit daaruit afleidend, dat genen hen op de vlucht uit Salamis niet achtervolgd hadden, doch gaarne waren teruggetrokken. Op zee nu dachten zij niet meer aan een zegepraal, doch te land, dacht hun, zou Mardonius zéér overwinnen. Te Samus dan waren zij en overlegden of zij de vijanden ook