Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/325

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

eenig kwaad konden aandoen; tevens ook letten zij met zorg op, hoe de onderneming van Mardonius afloopen zou.

131. De Hellenen kwamen door de komst der lente en Mardonius' verblijf in Thessalië in beweging. De landmacht nu was nog niet bijeengebracht, doch de vloot ging naar Egina, honderd en tien schepen groot. Aanvoerder en vlootvoogd was Leutychides, zoon van Menares, dien van Hegesilaüs, dien van Hippocratides, dien van Leutychides, dien van Anaxilaüs, dien van Archidamus, dien van Anaxandridas, dien van Theopompus, dien van Nicandrus, dien van Charilaüs, dien van Eunomus, dien van Polydectes, dien van Prytanis, dien van Euryphon, dien van Procles, dien van Aristodemus, dien van Aristomachus, dien van Clodaeus, dien van Hyllus, dien van Heracles, zijnde uit het andere huis der koningen[1]. Deze allen, behalve de zeven na Leutychides eerst genoemden, waren overigens koningen van Sparta geweest. Aanvoerder der Atheners was Xanthippus, de zoon van Ariphron.

132. Toen alle schepen te Egina bijeen waren gekomen, kwamen Ionische boden in het Helleensche kamp, die ook een weinig vroeger te Sparta waren geweest met de bede aan de Lacedaemoniërs om Ionië te bevrijden; een van hen was Herodotus, zoon van Basilides; eerst hadden zij zeven in getal saamgezworen om Strattis den alleenheerscher van Chius te dooden, doch toen hun plan bekend werd, daar een der deelnemers den aanslag overbracht, zoo dan weken de overigen, zes in getal, uit Chius, en kwamen te Sparta en toen dan ook te Egina, de Hellenen smeekend naar

  1. n.l. het huis der Procliden; Leonidas was uit dat der Eurystheniden. Zie VII. 204.