Ionië te varen; doch zij brachten hen met moeite tot Delus. Want al wat verder lag werd gevreesd door de Hellenen, die de streken niet kenden, en alles voor vol met leger hielden, en Samus, dachten zij zeker, was even ver weg als de zuilen van Heracles. Zoo geschiedde het dan, dat de barbaren het niet waagden verder dan Samus naar den avond te varen, uit vrees, noch de Hellenen, hoewel de Chiërs het vroegen, verder dan Delus naar den dageraad. Zoo beschermde de vrees wat tusschen hen lag.
133. De Hellenen dan voeren naar Delus, en Mardonius overwinterde in Thessalië. Van daaruit zond hij een man, van afkomst uit Europus[1]. Mys van naam, naar de orakels, en droeg hem op overal naar alle orakels te gaan, welke hij voor hem vragen kon. Wat hij met die opdracht wilde vernemen van de orakels, kan ik niet aangeven, want het wordt niet verhaald, doch ik gis dat hij hem uitzond om over den toenmaligen toestand te vragen en niet over andere dingen.
134. Deze Mys is klaarblijkelijk te Lebadeia[2] gekomen en bewoog met geld een man uit het land af te dalen naar Trophonius, en ook kwam hij te Abae in Phocis tot het orakel, en dan ook, zoodra hij te Thebe gekomen was, raadpleegde hij eerst het orakel van den Ismenischen Apollo (men kan daar evenals te Olympia uit brandoffers een orakel krijgen), en bovendien bewoog hij met geld een vreemden en geen Thebaan, en liet hem slapen in den tempel van Amphiaraüs. Want niemand van de Thebanen is het geoorloofd daar een orakel te halen om het volgende: Amphiaraüs beval hen