Zij beweerden, zij behoorden hun loon te ontvangen, en dan weg te gaan. Toen de koning van het loon hoorde spreken, — de zon nu scheen door den schoorsteen in het huis —, sprak hij, verdwaasd door den god: „dat geef ik u als loon uw diensten waardig," en hij wees op de zon. Gauanes nu en Aëropus, de oudsten, stonden verschrikt, toen zij dat hoorden, doch de knaap, die juist een mes had, sprak: „ik neem aan, wat gij geeft, o koning," en hij trok met zijn mes een kring om de zon op den bodem van het huis, en daarna schepte hij driemaal uit de zon in zijn borst, en ging heen en de anderen met hem.
138. Zij dan vertrokken, doch een der raadslieden verklaarde den koning wat een ding de knaap gedaan had en hoe de jongste van hen met een bedoeling het aangebodene had aangenomen. En hij dat hoorende, werd toornig en zond ruiters om hen te dooden. Er is nu een rivier in dat land, aan welke de nakomelingen van deze mannen uit Argos als aan hun redster offeren, — deze rivier nu, toen de Temeniden haar doorgetrokken waren, zwol zóó, dat de ruiters haar niet konden door trekken. En zij kwamen in een andere streek van Macedonië en vestigden zich dicht bij de tuinen, die de tuinen van Midas. Gordias' zoon, zouden zijn, waarin wilde rozen groeien, ieder met zestig bladeren en in geur alle andere overtreffend. In deze tuinen werd ook Silenus gevangen, naar door de Macedoniërs verhaald wordt. Boven die tuinen ligt een berg. Bermium van naam, ontoegankelijk door de koude. Toen zij daar woonden, onderwierpen zij van hier uit ook het overige Macedonië.
139. Van dezen Perdiccas stamde Alexander aldus af: Alexander was de zoon van Amyntas, Amyntas van Alcetes, Alcetes' vader was Aëropus, diens vader Philip-