Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/332

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

nieuws tegenover Hellas te doen, noch naar de voorslagen des barbaars te luisteren. Want dit is geenszins billijk noch betamelijk, noch voor iemand anders der Hellenen, maar voor u allerminst, om vele redenen. Want gij verwektet dezen oorlog dien wij niet verlangden, en om uw heerschappij is de strijd ontstaan, en nu strekt hij zich over gansch Hellas uit! Doch dat aan dit alles en ook nog aan de slavernij der Hellenen de Atheners schuld zouden zijn, is gansch onduldbaar: gij, die men altijd en van oudsher velen de vrijheid aanbrengen zag. Doch wij deelen uw kommer over uw nood, en dat gij reeds twee oogsten verloort en dat uw vermogen voor zoo lang vernietigd is. Daarvoor echter beloven de Lacedaemoniërs en de bondgenooten uw vrouwen en alle voor den oorlog onbruikbare leden van uw gezin te zullen voeden, zoolang deze oorlog duurt. Laat Alexander de Macedoniër u niet bepraten. Mardonius' voorslag verzoetend. Want dat moet hij doen: want zelf heerscher helpt hij een heerscher. Doch gij moogt het niet doen, als gij verstandig zijt, wetende dat bij de barbaren noch trouw noch waarheid is." Zoo spraken de gezanten.

143. De Atheners nu antwoordden Alexander het volgende: „ook wij weten, dat de macht des Meeds veel grooter is dan de onze: daarmede dus behoeft ge ons niet te krenken. Maar toch begeeren wij de vrijheid en zullen wij ons verdedigen zoo lang wij kunnen. Tracht gij niet ons een verdrag met den barbaar aan te raden, noch zullen wij luisteren. Meld nu aan Mardonius de woorden der Atheners: zoolang de zon denzelfden weg gaat, als zij nu loopt, zoolang zal er geen verdrag zijn tusschen ons en Xerxes, doch uittrekken zullen wij en hem afweren, vertrouwend op de hulp der goden