3. En Histiaeus, toen door de Ioniërs gevraagd, waarom hij Aristagoras met zooveel ijver opgedragen had van den koning af te vallen en den Ioniërs zooveel kwaad had aangedaan, openbaarde hun de werkelijke reden geenszins, doch zei hun, dat koning Darius voornemens was de Pheniciërs te verdrijven en naar Ionië te verplaatsen, en de Ioniërs naar Phenicië; en daarom had hij die boodschap gestuurd. En terwijl de koning geheel niets daarvan bedoeld had, maakte hij de Ioniërs bang.
4. Daarna zond Histiaeus, door middel van een bode. Hermippus, een man uit Atarneus[1], brieven aan de Perzen in Sardes, die vroeger reeds met hem over opstand gesproken hadden. Doch Hermippus gaf ze niet aan hen, tot wie hij gezonden werd, doch bracht en overhandigde de brieven aan Artaphrenes. En deze leerde al het gebeurde, en beval Hermippus de brieven van Histiaeus te gaan brengen, aan wie hij ze brengen moest, doch de antwoorden, door de Perzen aan Histiaeus teruggezonden, die aan hem te geven. En toen zij zoo ontdekt waren, doodde Artaphrenes vele der Perzen.
5. In Sardes dan ontstond onrust. En Histiaeus, bedrogen in die verwachting, werd door de Chiërs naar Miletus teruggebracht, terwijl Histiaeus zelf het verzocht. Doch de Milesiërs, reeds met vreugde van Aristagoras bevrijd, waren geenszins bereid een anderen alleenheerscher in hun land te ontvangen, daar zij toch van de vrijheid geproefd hadden. En toen Histiaeus nu in den nacht met geweld in Miletus trachtte terug te keeren, werd hij door een der Milesiërs in de heup gewond. Hij dan zoo uit zijn eigen land verstooten, kwam naar Chius
- ↑ Zie I. 160