Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/78

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

lang nu gehoorzaamden de Ioniërs en deden het bevolene; op den daarop volgenden zeiden de Ioniërs, daar zij, zulke inspanning niet gewoon, verteerd waren door vermoeienis en zon, het volgende tot elkander: „ tegen wien der goden misdreven wij, dat wij zoo veel lijden? Wij zijn toch verdwaasd en van zinnen geraakt, dat wij ons toevertrouwd hebben aan een pralenden Phocaeër, die slechts drie schepen bracht. En hij, nu hij ons heeft, kwelt ons met ondraaglijke kwelling, en velen van ons vielen reeds in ziekten, en velen kunnen verwachten hetzelfde te zullen lijden; in plaats van die rampen is het voordeeliger voor ons om wat ook anders te lijden en de komende slavernij te verdragen, hoe die zijn mag, liever dan in de tegenwoordige te blijven. Welaan, laat ons voortaan hem niet meer gehoorzamen." Dit zeiden zij, en terstond daarna wilde niemand gehoorzamen, doch alsof zij een leger waren, sloegen zij tenten op het eiland op en lagen in den schaduw en wilden niet weder in de schepen stijgen, noch zich oefenen.

13. Toen de aanvoerders der Samiërs dit bij de Ioniërs zagen gebeuren, toen namen zij den voorslag aan van Aeaces. Syloson's zoon, welken deze hun vroeger gedaan had, op bevel van de Perzen, hen verzoekend het bondgenootschap der Ioniërs te verlaten, — toen dan de Samiërs zagen, dat er groote wanorde was bij de Ioniërs namen zij den voorslag aan, en tevens docht het hun onmogelijk de macht des konings te overwinnen: want wel wisten zij, dat als zij ook deze vloot overwonnen, een andere vijfmaal grootere vóór hen zou zijn. Zij grepen dus dit voorwendsel aan, zoodra zij zagen, dat de Ioniërs niet ordelijk wilden wezen, en beschouwden het als hun voordeel om hun tempels en eigen goederen te redden. Aeaces, van wien de Samiërs den voorslag aannamen,