Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/86

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ten het naar koning Darius in Susa. En toen Darius dit vernam, beschuldigde hij de daders er van, dat zij genen niiet levend voor zijn aangezicht hadden gebracht en beval hen het hoofd van Histaeus te wasschen en goed te verzorgen en te begraven, als van een man, een grooten weldoener van hemzelven en van de Perzen.

31. Zoo dan ging het met Histiaeus. De vloot der Perzen overwinterde bij Miletus, en toen zij in het tweede jaar wegzeilde, nam zij zonder moeite de eilanden bij het vasteland gelegen. Chius en Lesbus en Tenedus. Als zij een der eilanden nam, telkens één tegelijk, zeegden de barbaren de menschen weg. Zij zegen op de volgende wijze. De eene man gaf den ander de hand en zoo maakten zij eeen rij van de noordelijke zee naar de zuidelijke, en daarna trokken zij het gasche eiland door, de menschen opjagend. Zij veroverden ook de andere steden van Ionië op het vaste land even gemakkelijk, alleen zeegden zij de meschen niet, want dat was niet mogelijk.

32. En toen vergaten de Perzen de bedreigingen niet, die zij gedreigd hadden aan de tegen hen optrekkende Ioniërs. Want toen zij de steden veroverd hadden, kozen zij de schoonste knapen en besneden die en maakten hen van manlijk tot ontmanden, en de schoonste jonkvrouwen sleepten zij naar den koning. Dit deden zijn en zij verbrandden de steden met de tempels; en zoo werden de Ioniërs ten derde maal tot slavernij gebracht, eerst door de Lydiers en tweemaal achtereen en toen door de Perzen.

33. De vloot van Ionië weggegaan veroverde allen aan de linkerhand bij het invaren van den Hellespont. Want wat aan de rechterhand ligt, was reeds door de Perzen op het vaste land onderworpen. In Europa be-