Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/94

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

uit die op Thasus zelf wel minder dan dat, maar toch zooveel, dat de Thasiërs, die vrij waren van belasting voor de veldvruchten, gewoonlijk jaarlijks van het vaste land en uit de mijnen tweehonderd talenten als inkomsten hadden, en wanneer zij op het grootst waren, driehonderd.

47. Ik zag ook zelf die mijnen en verreweg de meest bewonderenswaardige onder hen waren die, welke de Pheniciërs gevonden hadden, die zich met Thasus op het eiland nederzetten, dat nu naar dien Thasus den Phoeniciër zijn naam bekomen heeft. Die Phoenicische mijnen liggen op Thasus tusschen een plaats. Aenura genoemd, en Coenyra, tegenover Samothracië, een grooten berg, omgewoeld door het zoeken. Dat nu is zoo. De Thasiërs haalden op bevel des konings hun muur om en brachten ook alle schepen naar Abdera.

48. Daarna onderzocht Darius de Hellenen, wat zij

in den zin hadden, of zij hem zouden beoorlogen of zich overgeven. Hij zond dan herauten, overal door gansch Hellas heen met zijn opdracht, hen bevelende voor den koning aarde en water te vragen. Deze zond hij dan naar Hellas, en andere herauten zond hij overal naar zijn eigen schatplichtige steden aan de zee, hen bevelende lange schepen en vaartuigen voor paardenvervoer te maken.

49. Dezen nu rustten die uit, en aan de in Hellas gekomene herauten gaven velen op het vaste land[1], wat de Pers eischen liet, en alle eilanders, bij welke zij kwamen om te eischen. De andere eilanders dan gaven aarde en water aan Darius en dan ook de Aegineten. Doch nauwelijks hadden zij dit gedaan, of de Atheners waren hen op de hielen, meenende dat de Aegineten met bedoeling tegen hen aarde en water gegeven hadden, om met den Pers

  1. Sparta en Athene niet. Zie verder VII. 113.