Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen I (vert. v.Deventer 1893).pdf/149

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zullen wij aannemen, dat Egypte in zijn geheel, dat begint bij de watervallen en de stad Elephantine, in tweeën is gesplitst en aan beide namen deel heeft; want één deel van het land behoort dan tot Libye, het andere tot Azië. Want de Nijl snijdt op haar loop van de watervallen naar de zee Egypte midden door. Tot de stad Cercasorus nu loopt de Nijl als één stroom, maar na die stad splitst zij zich langs drie verschillende wegen. En een daarvan gaat naar den dageraad en heet de Pelusische mond; de tweede weg loopt naar den avond en deze heet de Canobische mond. Met den recht door loopenden arm van de Nijl is het aldus: de rivier stroomt van boven naar den punt van het Delta, en daar van daan het Delta midden door snijdend valt hij in zee en heeft geenszins het geringste deel van het water noch het minst vermaarde; deze arm heet de Sebennytische mond. Er zijn nog twee andere monden, die zich van den Sebennytischen afsplitsen en naar de zee loopen; deze hebben de volgende namen, de eene van den Saïtischen, de andere van den Mendesischen mond. De Bolbitinische mond en de Bucolische zijn geen natuurlijke monden, maar gegravene.

18. Voor de meening, dat Egypte zoo groot is als ik hier aangeef, daarvoor is ook een orakelspreuk van Ammon een bewijs, die ik vernam nadat ik mijn meening over Egypte reeds had. Want de menschen uit de stad Marea en Apis, die aan de Libye grenzende streken van Egypte bewonen, meenden zelf Libyers te zijn, en geen Egyptenaars, en daar zij ontevreden waren met de instellingen van den tempel en zich niet van het gebruik van koeien wilden onthouden, zonden zij boden naar Ammon om te zeggen, dat hun en den Egyptenaars niets gemeen was; want zij woonden buiten het Delta en kwamen in niets