Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen I (vert. v.Deventer 1893).pdf/153

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

het water tot zich en dan jaagt zij het naar de streken van den zuidewind, en de winden nemen het op en smelten en verstrooien het; en zooals dan ook natuurlijk is, zijn de winden die van dat land waaien, de zuidewind en de zuidwestewind, van alle winden verreweg het rijkst aan regen. En ik geloof dat de zon niet al het Nijlwater van een jaar telkens weer loslaat, doch dat een gedeelte bij haar blijft. Als nu de winter zachter wordt, komt de zon weder terug naar het midden van den hemel en dan trekt zij gelijkelijk van alle rivieren water naar boven. Vóór dien tijd zijn de andere stroomen groot door het regenwater, dat bij hen gevloeid is, daar er regen op het land valt en er beeken door heen loopen, maar zomers, als de regens van hen wegblijven en zij door de zon opgezogen worden, zijn zij zwak. Doch de Nijl, die geen regen krijgt, en door de zon opgetrokken wordt, houdt daardoor als de eenige onder alle rivieren in den winter natuurlijkerwijze veel minder water dan des zomers; want dan wordt zij evenzeer opgetrokken als alle andere wateren, maar 's winters heeft alleen zij te lijden. Zóó geloof ik, dat de zon de oorzaak van die dingen is.

26. En volgens mijn meening is zij evenzeer er de oorzaak van, dat de lucht daar droog is, daar de zon op haar weg alles schroeit; zoo is dan in Boven- Libye altijd zomer. Maar als de stand van de hemelstreken veranderde, en aan die zijde van den hemel, waar nu de noordewind en de winter staan, als daar de plaats van den zuidewind was en van den middag, en waar de zuidewind nu staat, daar de noordewind was, — als dat alles zoo was, dan zou de zon, door den winter en den noordewind uit het midden van den hemel verdreven, over Boven-Europa trekken, evenals zij nu over