Boven-Libye trekt, en op dien tocht door gansch Europa zou zij, naar ik meen, met de Ister[1] hetzelfde doen als zij nu met de Nijl doet.
27. Wat nu de koelte betreft, dat de rivier er geen van zich blaast[2], daarover heb ik deze meening, dat natuurlijkerwijze van warme streken in 't geheel geen koelte afwaait, doch dat zij veel liever van een koude plaats komt waaien.
28. Deze zaken nu mogen zijn zooals zij zijn en zooals zij van oudsher geweest zijn. Over de bronnen van de Nijl verklaarde niemand van de Egyptenaars, noch van de Libyers, noch van de Hellenen met wie ik in gesprek kwam, iets te weten, behalve in Egypte, in de stad Saïs, de schrijver van den heiligen schat van Athene [3], doch deze kwam mij voor te schertsen, toen hij beweerde het nauwkeurig te weten. Want hij zeide het volgende, dat er twee bergen zijn met spits toeloopende toppen, gelegen tusschen de thebaeïsche stad Syene en Elephantine, en genaamd, de eene berg Krofi, de andere MofiDe bronnen van de Nijl nu zouden bodemboos zijn en midden uit deze bergen voortstroomen, en de helft van het water zou naar Egypte vloeien en naar den noordewind, de andere helft echter naar Ethiopië en den zuidewind. Dat deze bronnen bodemloos zijn, dat had de egyptische koning Psammetichus bewezen. Want hij had een touw van vele duizende vademen lengte laten vlechten en dat er in afgelaten zonder aan den bodem te komen. Zoo dan bewees de schrijver, als hij werkelijke dingen vertelde, naar mijn inzicht echter, dat daar hef-