tige kolken en terugstroomingen zijn, en zóó dan door het tegen de bergen springende water het ingeworpen peillood niet op den bodem komen kon.
29. Van niemand anders kon ik iets daarover vernemen; doch het volgende kwam ik, zooveel ik kon, nog te weten, terwijl ik zelf als ooggetuige tot aan de stad Elephantine reisde, doch over den verderen loop van hooren zeggen berichten inwon. Gaat men van de stad Elephantine verder, dan is het land steil; daarom moet men daar aan weerszijden van het schip een touw vastbinden, evenals aan een os voor den ploeg, en zoo voortgaan; als het breekt, wordt het vaartuig door het geweld van den stroom medegesleept. Dat gedeelte is een vaart van vier dagen lang, en de Nijl is daar kronkelig evenals de Maeander; twaalf schoenen zijn het, die men op deze wijze moet doorvaren, en dan komt ge aan een zeer vlakke streek, waarin de Nijl een eiland omstroomt; dit heet Tachompso. Het land boven Elephantine wordt reeds door Ethiopiërs bewoond en ook de helft van het eiland, de andere helft door Egyptenaars. Bij dit eiland ligt een groot meer, waarom heen Ethiopische zwerfstammen wonen; als ge dat doorgevaren zijt, zult ge in de bedding van de Nijl komen, die in dit meer uitstroomt, en vervolgens moet ge uit het schip stijgen en langs de rivier een landtocht van veertig dagen maken; want spitse rotsen steken in de Nijl uit en er zijn veel klippen, waar door heen ge niet varen kunt. Als ge deze streek in die veertig dagen zijt doorgetrokken, dan stijgt ge weder in een vaartuig en vaart twaalf dagen en vervolgens zult ge aan een groote stad komen, met name Meroë. Deze stad is, naar men zegt, de moederstad van alle andere Ethiopiërs. De menschen daar eeren van alle goden alleen Zeus en Dionysus, en dezen vereeren zij