Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen I (vert. v.Deventer 1893).pdf/188

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zij hun spuiten met de olie gevuld hebben, die van de ceder komt, vullen zij de buikholte van het lijk daarmede op, terwijl zij het niet opensnijden, noch de ingewanden wegnemen, doch zij spuiten in door de aarsopening en verhinderen het inspuitsel terug te loopen en zoo zouten zij het gedurende de bepaalde dagen met salpeter, en op den laatsten laten zij uit de buikholte de cederolie loopen, die zij er vroeger in gebracht hadden. Deze olie heeft zooveel kracht, dat zij tegelijk alle ingewanden gesmolten naar buiten brengt. De salpeter verteert het vleesch, en dan blijft van het lijk[1] de huid alleen en de beenderen over. Wanneer zij dat gedaan hebben, dan geven zij het lijk terug en verrichten verder niets.

88. De derde balseming, die bij de armen van middelen aangewend wordt, is dezen. Zij spoelen den buik met zuiverende olie uit en leggen het lijk zeventig dagen in het zout, en dan geven zij het terug om weg te brengen.

89. De vrouwen der aanzienlijke mannen worden, als zij gestorven zijn, niet terstond gebalsemd, en ook niet de vrouwen, die zeer schoon zijn en van meer beteekenis; doch wanneer zij drie dagen of vier dagen dood zijn, dan worden zij aan de balsemers gegeven. Zij doen dat daarom zoo, opdat de balsemers niet met de vrouwen ontucht plegen. Want men zegt, dat een van hen betrapt is geworden, daar hij met het versche lijk van eene vrouw paarde, en dat zijn makker dit heeft aangegeven.

  1. De cederhars verteert de ingewanden niet, doch bewaart ze tegen verrotting; door de behandeling met salpeter wordt het vleesch niet verteerd, doch uitgedroogd.