zijde van den kop geschaafd te wezen; die echter op den terugtocht, deze zijn aan de rechterzijde geschaafd. Dat hebben zij zoo om de volgende reden: als zij naar zee zwemmen, houden zij zich aan het land aan de linkerzijde van de rivier; en als zij terug zwemmen gaan zij langs de zelfde zijde, zooveel mogelijk daartegen schurend en ze aanrakend, natuurlijk opdat zij den weg niet missen door de strooming. Wanneer de Nijl begint te zwellen, dan beginnen eerst de kuilen van den grond en de moerassen langs de rivier vol te loopen, daar het water uit de rivier doorzakt; en zoodra zij volgeraakt zijn, terstond dan zijn zij ook allen vol van kleine visschen. Vanwaar deze waarschijnlijk komen, meen ik aldus te begrijpen: wanneer de Nijl in het vorige jaar gevallen is, dan leggen de visschen hun eieren in het slijk en trekken eerst met het laatste water weg. Wanneer nu na verloop van den tijd het water terugkomt, komen terstond visschen uit die eieren. En met de visschen nu is het aldus.
94. De Egyptenaars in de moerassen gebruiken olie uit de vrucht van de sillicypriën,[1] die de Egyptenaars kiki noemen, en zij doen het volgende: aan de oevers van de rivieren en de meeren zaaien zij die sillicypriën, die bij de Hellenen van zelf in het wild groeien; deze in Egypte gezaaide sillicypriën dragen veel vrucht, doch slecht riekend; en wanneer zij die geoogst hebben, slaan zij ze fijn en persen ze uit, of wel zij roosten en koken ze, en wat er uitloopt, verzamelen zij. De olie is vet en niet minder bruikbaar voor de lamp dan olijfolie, doch heeft een walgelijke reuk.
95. Tegen de muggen, die overvloedig zijn, hebben zij dit verzonnen. Zij die boven de moerassen wonen,
- ↑ Ricinus communis L.