hoorde; toch zal daar nog een weinig van mijn eigen aanschouwing bij komen.
Van Menes, die de eerste koning over Egypte was geweest, zeiden de priesters, dat hij vooreerst Memphis omdamd had. Want de rivier liep geheel[1] langs het zandige gebergte naar de zijde van Libye, en Menes zou hoogerop, ongeveer honderd stadiën van Memphis, den naar den middag loopenden bocht afgedamd, het oude bed uitgedroogd, en de rivier door een kanaal verlegd hebben, zoodat zij midden tusschen de bergen door stroomde. Ook nu nog wordt die bocht van de Nijl, die afgeleid is, zorgvuldig bewaakt en ieder jaar versterkt. Want als de rivier daar zou doorbreken en den oever overschrijden, loopt gansch Memphis gevaar overstroomd te worden. Toen nu Menes, die de eerste koning was, dat afgesneden stuk als vast land gewonnen had, zou hij er dan die stad op gesticht hebben, die thans Memphis heet, — want Memphis ligt nog in het smalle deel van Egypte —, terwijl hij van buiten er een meer om heen uit de rivier groef naar den noordewind en naar den avond (want naar den ochtend is de Nijl zelf de afsluiting); en ook bouwde hij daar den tempel van Hephaestus, die groot is en wel waardig vermeld te worden.
100. Na dezen lazen de priesters uit een boek driehonderden dertig namen van andere koningen op. Onder zooveel menschengeslachten waren er achttien Aethiopiërs, één vrouw uit het land, en de anderen Egyptische mannen. De vrouw, die koningin was, heette evenals de babylonische. Nitocris. Deze, zeiden zij, wreekte haar broeder, den koning, dien de Egyptenaars gedood hadden, en na zijn dood gaven zij haar de regeering; hem
- ↑ Wellicht verkeerde lezing voor : oudtijds.