Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen I (vert. v.Deventer 1893).pdf/204

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

en is nu hier, haar medevoerend en zeer vele schatten, door de winden naar uw land gedreven. Wat dan? Zullen wij hem ongedeerd laten wegvaren, of hem de schatten afnemen, waarmede hij hier kwam?" Hierop zond Proteus een boodschap dit zeggende: „dien man, wie hij ook is, die goddeloos tegen zijn gastheer gehandeld heeft, grijpt hem en voert hem hier heen tot mij, opdat ik wete, wat hij wel zeggen zal."

115. Toen Thonis dit gehoord had, greep hij Alexander en hield zijn schepen terug, en daarna zond hij hem zelf naar Memphis met Helena en ook de schatten, en bovendien ook de smeekelingen. Toen alles overgebracht was, vroeg Proteus aan Alexander, wie hij was en van waar hij voer. Hij nu noemde hem zijn geslacht en zeide den naam van zijn vaderland, en verhaalde hem dan ook zijn tocht, van waar hij was uitgezeild. Daarna vroeg Proteus hem, waar van daan hij Helena had gekregen; en toen Alexander heen en weer sprak in zijn antwoord en de waarheid niet zeide, overtuigden hem zij, die smeekeling waren geworden, en verhaalden de gansche geschiedenis van zijn misdrijf. Ten slotte dan bracht Proteus hun het volgende oordeel uit, zeggende: „Ik zou, als ik het niet hoog stelde geen der vreemdelingen te dooden, zoovelen reeds door de winden afgedreven in mijn land kwamen, ik zou voor den Helleen wraak genomen hebben op u, die, o slechtste der mannen, gastvriendschap hebt genoten en de meest goddelooze daad verricht; want tot uws gastheeren vrouw gingt gij; en ook dat was u niet genoeg, doch met verlokkingen hebt ge haar ontvoerd als een dief. Maar zelfs dat was u niet genoeg, maar als plunderaar van uws gastheeren huis zijt ge hier. Nu daarom, wijl ik het zeer hoog stel geen vreemdeling te dooden, zal ik u die vrouw en