de schatten niet toelaten weg te voeren, doch ik zal ze bewaren voor den Helleenschen gastheer, tot hij zelf komt en ze weg wil voeren. U zelf echter en uw tochtgenooten beveel ik binnen drie dagen uit mijn land naar een ander te varen; zoo niet, als vijanden zal ik u behandelen."
116. Zoo zou dan, naar de priesters vertelden. Helena bij Proteus gekomen zijn. En ik gis, dat ook Homerus dat verhaal gehoord heeft; maar het was voor zijn gedicht niet even geschikt als het andere, dat hij gebruikt heeft, daarom liet hij het maar varen, te kennen gevend, dat hij ook dat verhaal kende. En dit is duidelijk uit de wijze, waarop hij in de Ilias (en nergens anders is hij er op terug gekomen) den zwerftocht van Alexander gedicht heeft, dat deze na den roof van Helena door den storm afdreef en ook op andere plaatsen ronddwaalde en hoe hij naar het phoenicische Sidon kwam. Hij maakt daarvan melding in „de heldendaden van Diomedes"[1], en de woorden zijn aldus:
Werk van sidonische vrouwen, door held Alexander uit Sidon
Zelven medegebracht, daar hij voer op 't onmeet'lijke zeevlak,
Toen hij Helena, d'edelgeborene, weg naar zijn huis bracht.
- ↑ De aangehaalde verzen zijn te vinden Il. VI. 289. Daar volgens de tegenwoordige indeeling de heldendaden van Diomedes het vijfde boek uitmaken, heeft H. waarschijnlijk een andere indeeling gekend.