niet van Homerus zijn, doch van iemand anders; want in de Cyprische gedichten wordt gezegd, dat Alexander op den derden dag van Sparta in Ilion kwam met Helena, geholpen door een gunstigen wind en een gladde zee; in de Ilias daarentegen verhaalt Homerus, dat gene na den roof met haar rondzwierf. Doch Homerus nu en de Cyprische gedichten mogen wel varen.
118. Toen ik echter aan de priesters vroeg, of het ijdele praat is, wat de Hellenen verhalen, dat bij Ilion geschied is, of niet, zeiden zij daarop het volgende, bewerende, dat zij het door hun onderzoek van Menelaüs zelf wisten. Want er was na den roof van Helena een groot leger van Hellenen in het teucrische land gekomen om Menelaüs te helpen, en toen zij aan land waren gestegen en een kamp hadden opgeslagen, zonden zij boden naar Ilion, en met hen was Menelaüs zelf ook medegegaan. Toen zij in de stad waren gekomen, eischten zij Helena en de schatten terug, die Alexander bij zijn vertrek hem ontroofd had, en voldoening voor de aangedane beleedigingen. De Teucriërs zeiden toen het zelfde verhaal als naderhand, en met eeden èn zonder eeden, dat zij noch Helena, noch de opgeëische schatten bezaten, doch dat alles in Egypte was, en dat niet zij naar billijkheid voldoening zouden geven, voor wat de Egyptische koning Proteus bezat. Doch de Hellenen meenden door hen uitgelachen te worden en belegerden zoo dan de stad, tot zij ze veroverden. Toen de stad genomen was en zij Helena niet vonden, doch het zelfde verhaal als vroeger vernamen, zoo dan geloofden de Hellenen het eerste verhaal en zonden Menelaüs zelf naar Proteus.
119. Menelaüs in Egypte gekomen, voer naar Memphis, verhaalde de waarheid over de zaak, en werd zeer gastvrij ontvangen en kreeg Helena ongedeerd terug,