Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen I (vert. v.Deventer 1893).pdf/209

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

van Priamus, en hem betaamde het gansch niet aan zijn zondigen broeder toe te geven, terwijl toch door diens schuld groote rampen hem zelven en allen anderen Trojanen overkomen waren. Maar zij konden Helena nu eenmaal niet uitleveren, en terwijl zij waarheid zeiden, geloofden de Hellenen hen niet, daar, opdat ik mijn inzicht meêdeele, de godheid het zoo had ingericht, opdat genen door algeheelen ondergang omkomende dit aan de menschen duidelijk zouden maken, dat voor groote misdaden groot ook de straffen van de goden zijn. En dit dan is gezegd, zooals het mij dunkt.

121. Proteus werd, zeiden de priesters, in de heerschappij opgevolgd door Rhampsinitus, die als gedenkteeken de naar den avond gekeerde voorhal van den tempel van Hephaestus naliet, en tegenover deze voorhal twee beelden plaatste, vijfentwintig el groot, van welke de Egyptenaars het naar den noordewind gerichte Zomer noemen, en het naar den zuidewind gerichte Winter; en het eerste, dat zij Zomer noemen, dat vereeren zij en behandelen het goed, het tweede echter, dat zij Winter noemen, behandelen zij andersom.

§ 1. Deze koning had, zeiden zij, een grooten rijkdom aan geld, dien geen der later gekomen koningen kon overtreffen noch nabij komen. Daar hij nu zijn schatten in veiligheid bewaren wilde, bouwde hij een steenen vertrek, waarvan een der muren aan de buitenzijde van zijn paleis raakte. De bouwmeester nu verzon met bedriegelijke bedoeling het volgende: hij maakte het zóó, dat een van de steenen gemakkelijk uit de muur kon genomen worden, zoowel door twee mannen als ook door één. Toen het vertrek voltooid was, stapelde de koning er zijn schatten in op, en na verloop van tijd, liet de bouwmeester, bij het einde van zijn leven gekomen, zijn zoons