opdat zijn jaren twaalf in plaats van zes in getal zouden zijn, terwijl de nachten dagen werden.
134. Ook deze liet een pyramide na, een veel kleinere dan die van zijn vader, en die aan iedere zijde twintig voeten kleiner is dan drie plethren; zij is vierkant, en voor de helft van ethiopischen steen. Die pyramide nu, zeggen sommigen van de Hellenen, is van Rhodopis, een lichtekooi, doch ten onrechte zeggen zij dat; ja zelfs schijnen zij mij zoo te spreken, gansch niet wetende, wie Rhodopis was, want niet zouden zij haar dan het bouwen van zulk een pyramide hebben toegeschreven, waarvoor om zoo te zeggen, ontelbare duizendtallen van talenten besteed zijn; bovendien bloeide Rhodopis onder de regeering van Amasis, doch niet onder dezen koning; want Rhodopis leefde zeer vele jaren later dan die koningen, welke die pyramiden nalieten; zij was van afkomst uit Thracië, slavin van Iadmon, den zoon van Hephaestopolis, een Samiër, en medeslavin van Aesopus, den fabeldichter. Want ook deze was van Iadmon, zooals niet het minst hieruit bleek: want toen de Delphiërs volgens een orakel vele malen hadden laten rondroepen, wie het zoengeld voor het leven van Aesopus[1] wilde ontvangen, verscheen niemand anders, doch wel een andere Iadmon, een zoon van den zoon van Iadmon, nam het aan; en zoo was dan ook Aesopus van Iadmon.
135. Rhodopis was in Egypte gekomen, gebracht door Xanthus den Samiër, en daar gekomen om geld te verdienen, werd zij voor veel geld losgekocht door een man uit Mytilene. Charaxus, den zoon van Scamandronymus, en broeder van Sappho de dichteres. Zoo dan werd Rhodopis vrij gemaakt, en zij bleef in Egypte en daar
- ↑ Aesopus was volgens de overlevering door de Delphiërs verraderlijk vermoord.