Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen I (vert. v.Deventer 1893).pdf/221

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zij ongemeen schoon was, verwierf zij veel geld voor een Rhodopis, doch niet zooveel om voor zulk een pyramide genoeg te zijn. Want daar het tiende deel van haar schatten nog door een ieder, die wil, gezien kan worden, is het geheel onnoodig haar groote schatten toe te schrijven. Want Rhodopis verlangde een gedenkteeken van zich in Hellas na te laten; en wel door een werk, dat nog door niemand anders uitgedacht en in den tempel geplaatst was, door dat in Delphi te wijden als gedenkteeken van zichzelve. Van het tiende deel dan van haar schatten, liet zij vele ijzeren braadspitten voor ossenvleesch maken, voor zoover als dat tiende deel toereikte, en zond die naar Delphi; deze liggen ook nu nog opgestapeld achter het altaar, dat de Chiërs wijdden, tegenover den tempel zelf. De lichtekooien in Naucratis zijn gewoonlijk bekoorlijk; want zoowel deze, van wie dit verhaal verteld wordt, werd zoo zeer beroemd, dat zelfs alle Hellenen den naam van Rhodopis kenden, en ook later dan zij, werd een andere, met name Archidice, in Hellas bezongen, hoewel minder dan de eerste door het gerucht vermeld. Toen Charaxus Rhodopis had losgekocht en naar Mytilene was teruggekeerd, bespotte Sappho hem zeer in een lied. En over Rhodopis nu heb ik gezegd.

136. Na Mycerinus, zeiden de priesters, werd Asuchis[1] koning van Egypte, die de naar den zonsopgang gekeerde voorhal voor den tempel van Hephaestus bouwde, en deze is verreweg de schoonste en verreweg de grootste. Want alle voorhallen bevatten ingehouwen figuren en ontelbare andere dingen aan de bouwwerken om te zien, doch deze verreweg het meest. Onder dezen koning, zeiden zij,

  1. Van dezen koning zeggen de inscripties niets. Waarschijnlijk is hij legendair. Zie Masp. 67 en 703.