Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen I (vert. v.Deventer 1893).pdf/225

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

wilden echter de krijgslieden der Egyptenaars hem niet helpen. En de priester, in verlegenheid geraakt, trad in het heiligdom en weende voor het godenbeeld over wat rampen hij lijden zou. En in zijn klagen beving hem de slaap, en het scheen hem in zijn droom, dat de god tot hem kwam en hem moed insprak, dat hij niets kwaads zou lijden als hij tegen het leger der Arabieren optrok: want hij zelf zou hem helpers zenden. Op dit droomgezicht vertrouwend nam hij hen der Egyptenaars, die hem volgen wilden, met zich en sloeg zijn kamp in Pelusium op, want daar is de ingang tot het land. Niemand van de krijgslieden wilde hem volgen, doch enkel kooplieden en arbeiders en kramers. Toen hij daar gekomen was, overvielen des nacht hoopen veldmuizen de vijanden en aten hun pijlkokers op, ook de bogen, bovendien de handvatsels der schilden, zoodat den volgenden dag, toen zij zonder wapens vluchtten, er velen van hen vielen. En nu staat deze koning in steen in den tempel van Hephaestus, in de hand een muis houdend, en door letters dit zeggende: „Zie naar mij en wees godvruchtig."

142. Tot zoover in mijn verhaal gingen de berichten van de Egyptenaars en de priesters, aangevende, dat van den eersten koning tot dien priester van Hephaestus, die het laatst regeerde, er driehonderd en een en veertig menschengeslachten verstreken, en dat er in deze even zooveel koningen en even zooveel hoogepriesters geweest waren. Driehonderd menschengeslachten evenwel gelden tienduizend jaren, want drie geslachten van menschen zijn honderd jaren. Van de eenenveertig nog overige geslachten, die er boven de driehonderd waren, zijn de jaren duizend en driehonderd en veertig. Zoo dan, in tienduizend jaren en duizend en nog driehonderd en veertig, was, zeiden zij, geen enkele god in menschen-