buiten. Er zijn twee soorten van kamers in, de eenen onder den grond, de anderen in de lucht op de eersten, drieduizend in getal, vijftienhonderd van iedere soort. De vertrekken in de lucht hebben wij zelfgezien en doorwandeld en zelf ze aanschouwende spreken wij er over, doch de onderaardsche kennen wij enkel uit berichten. Want de egyptische bewakers wilden ze geenzins laten zien, bewerende, dat daar de graven waren van de koningen, die het eerst dit labyrinth bouwden en van de heilige krokodillen. Zoo dan spreken wij over de vertrekken onder den grond van hooren zeggen er over leerende; die daar boven, grooter dan de werken der menschen, zag ik zelf. Want de wandelingen door de kamers en de drentelingen door de hallen, rijk aan merkwaardigs, boden mij ontelbare wonderen, als ik uit de hallen in de vertrekken ging en uit de kamers in de zuilengangen, en weer naar andere vertrekken uit de zuilengangen en naar andere hallen uit de kamers. Het dak van dit alles is van steen, evenals de muren, doch de muren zijn vol ingehouwen beelden; en iedere hal is met zuilen omgeven van witten, goed aaneensluitenden steen. Bij den hoek, waar het labyrinth eindigt, staat een pyramide van veertig vademen, waarin groote figuren zijn ingehouwen; onder de aarde is een weg daarheen gemaakt.
149. Hoewel het labyrinth zoo groot is, biedt het dusgenaamde meer van Moeris, waarbij het labyrinth gebouwd is, nog grooter wonder aan; de omtrek is drieduizend en zeshonderd stadiën groot, of zestig schoenen, even lang als de kust van Egypte. Het meer strekt zich in de lengte naar den noordewind en den zuidewind uit, en in diepte, waar het op zijn diepst is, is het vijftig vademen. Dat het door handen gemaakt is en gegraven, toont het zelf aan. Want ongeveer in het midden van het meer staan twee pyramiden, die ieder vijftig vademen boven het