hoorde ik, dat geschied was bij het graven van het meer in Egypte, behalve dat het niet 's nachts doch over dag geschiedde; want de Egyptenaars groeven de aarde uit en droegen ze naar de Nijl, en deze nam ze op en verspreidde ze spoedig. Zoo dan is dat meer gegraven, naar men zegt.
151. Terwijl nu de twaalf koningen de rechtvaardigheid betrachtten, gebeurde het na eenigen tijd, toen zij in den tempel van Hephaestus offerden en zij op den laatsten dag van het feest zouden plengen, dat de hoogepriester hun de gouden schalen gebracht had, waarmede zij plachten te plengen, doch zich vergissend in het getal, elf, terwijl zij met hun twaalven waren. Toen nam Psammetichus, die het laatst onder hen stond, daar hij geen schaal had, zijn helm af, die van koper was, stak hem uit en plengde. Helmen echter droegen ook alle andere koningen en ook toen hadden zij ze op. Psammetichus nu stak zijn helm uit zonder eenige kwade bedoeling, doch de anderen overwogen, wat door Psammetichus was gedaan en het orakel, dat hun geworden was, zeggende, dat wie van hen met een koperen schaal zou plengen, dat die alleen koning van Egypte zou zijn; gedachtig dan aan dat orakel wilden zij wel is waar Psammetichus niet dooden, daar zij hem ondervraagden en bevonden, dat hij zonder opzet gehandeld had, doch zij besloten hem naar de moerassen te verbannen, nadat zij hem van zijn meeste macht beroofd hadden, en verboden hem uit de moerassen te komen en met het overige Egypte in verkeer te zijn.
152. Deze Psammetichus was vroeger, toen hij op de vlucht was voor den Ethiopiër Sabacos, die zijn vader Necos gedood had, toen hij voor dezen dan naar Syrië op de vlucht was, was hij, nadat de Ethiopiër om het droomgezicht